Als de Spaanse conquistadores begin 16de eeuw Mexico veroveren, zien ze in het textiel en de ‘make-up’ van de Azteken een roder rood dan ze ooit voor mogelijk hadden gehouden. De kleurstof blijkt te worden onttrokken aan schildluizen, die als parasiet op nopalcactussen leven. Spanje ziet een gat in de markt en dus wordt het ‘Spaanse Rood’ in grote hoeveelheden naar Europa verscheept. Omdat voor één kilo kleurstof 150.000 luizen nodig zijn, worden grote nopalcactusplantages aangelegd. Dit betekent overigens niet dat Karmijn goedkoper wordt. Integendeel, want de Spanjaarden houden de herkomst geheim en drijven de prijs zo hoog op, dat deze zelfs die van goud evenaart. Lange tijd blijft het voor andere mogendheden gissen naar de herkomst. Maar met de komst van steeds meer nieuwe kolonisten, komt ook de bron aan het licht. Het Spaanse Monopolie wordt echter pas in de 19de eeuw doorbroken, als blijkt dat de nopalcactussen ook in diverse Zuid-Amerikaanse landen, Indonesië en op de Canarische eilanden bijzonder goed gedijen.