Organische pigmenten zijn samengesteld uit koolstofverbindingen. Voordat ze synthetisch werden geproduceerd, waren ze meestal van dierlijke en plantaardige oorsprong. Voorbeelden van synthetische organische pigmenten zijn: alizarine, azopigmenten (het gele, oranje en rode kleurbereik), ftalocyanine (blauwe en groene kleurbereik) en chinacridon (een lichtecht rood-violet pigment).
Anorganische pigmenten (van minerale oorsprong) zijn metaalverbindingen, bijvoorbeeld oxiden. Vergeleken met organische pigmenten zijn ze gering in aantal. Voorbeelden van natuurlijke anorganische pigmenten zijn omber, okers en sienna's, zoals deze uit de grond worden opgegraven. Pigmenten met dezelfde naam worden ook synthetisch geproduceerd. Andere voorbeelden van synthetische anorganische pigmenten zijn cadmiumgeel/oranje/rood, kobaltblauw en titaniumwit.
Meerpigmenten zijn kleurstoffen die onoplosbaar zijn gemaakt voor bepaalde vloeibare bindmiddelen of verdunners. Dit gebeurt chemisch door de kleurstof neer te slaan op (of te fixeren in) een kleurloze substantie (inert pigment) die voor het betreffende bindmiddel onoplosbaar is. Hoewel daardoor de lichtechtheid van de kleurstof wordt verbeterd, is dit slechts in geringe mate. Bovendien hebben lakpigmenten de uitvloeiende eigenschap van kleurstoffen: de kleur dringt door in andere verflagen of verspreidt zich over de directe omgeving.
- Het kiezen van een selectie resulteert in een volledige paginavernieuwing.